Rechtbank Gelderland, uitspraak van 23 januari 2024
ECLI:NL:RBGEL:2024:366
Achtergrond
Een huurder exploiteerde jarenlang een kledingwinkel in een pand in Arnhem. Bij het einde van de huurovereenkomst in 2023 leverde hij het pand op met onder meer:
- ingebouwde paskamers,
- aangepaste tussenwanden,
- aangepaste vloerafwerking en verlichting.
De huurder vond dat deze aanpassingen “bruikbare verbeteringen” waren die niet ongedaan gemaakt hoefden te worden. De verhuurder eiste echter dat het pand werd opgeleverd in oorspronkelijke staat, zoals contractueel was overeengekomen: casco, zonder aanpassingen.
De verhuurder schakelde een aannemer in en liet het pand herstellen, met een kostenpost van bijna € 30.000. Vervolgens stelde hij de huurder aansprakelijk.
Uitspraak
De rechter stelde de verhuurder grotendeels in het gelijk:
- De huurder had geen duidelijke toestemming gekregen om het pand structureel aan te passen.
- In de huurovereenkomst stond expliciet dat wijzigingen alleen met schriftelijke toestemming van de verhuurder mochten worden aangebracht.
- De huurder had zich onvoldoende ingespannen om vóór oplevering zelf de aanpassingen te verwijderen.
De huurder werd aansprakelijk gesteld voor de herstelkosten, minus een klein deel dat de rechter als “normale slijtage” kwalificeerde.
Belang van deze zaak
- Laat zien hoe belangrijk het is om afspraken over oplevering en aanpassingen aan een gehuurd pand concreet vast te leggen en na te leven.
- Toont dat “blijvende voorzieningen” in commerciële panden vaak weer moeten worden verwijderd, tenzij anders overeengekomen.
- Benadrukt de aansprakelijkheid van huurders bij het niet herstellen van veranderingen aan het gehuurde — met flinke financiële gevolgen.

