(Rechtbank Amsterdam, 2016)
De zaak in het kort:
Een blinde man solliciteerde bij de NS voor de functie van conducteur. Hij werd afgewezen vanwege zijn visuele beperking. Hij stapte naar de rechter met het argument dat hij gediscrimineerd werd op grond van handicap.
Waarom interessant:
Deze zaak draaide om de grenzen van inclusie en de verplichting van werkgevers om redelijke aanpassingen te doen. De NS stelde dat het werk van een conducteur visuele handelingen vereist (zoals controleren van kaartjes, veiligheid bij het sluiten van deuren, etc.), en dat het onmogelijk was deze aan te passen.
Uitkomst:
De rechter stelde de NS in het gelijk: het ging hier niet om discriminatie, omdat de aanpassingen die nodig waren om het werk wél door een blinde uit te laten voeren “onevenredig belastend” zouden zijn. Daarmee bevestigde de rechter dat er grenzen zijn aan de plicht tot redelijke aanpassing.
Waarom bijzonder:
Hoewel de zaak weinig bekendheid kreeg, raakt hij aan fundamentele vragen over gelijkheid, werkgelegenheid en redelijkheid van aanpassingen. Het is een goed voorbeeld van hoe rechten van individuen soms moeten worden afgewogen tegen praktische grenzen.

