(Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2017)
Achtergrond
Een kapster werkte jarenlang bij een kapsalon in een middelgrote stad. In haar arbeidsovereenkomst stond een non-concurrentiebeding: na beëindiging van haar dienstverband mocht zij twee jaar lang niet binnen een straal van 10 km als kapster aan het werk gaan, ook niet als zelfstandige.
Toen ze ontslag nam, opende ze binnen 1 kilometer haar eigen kapsalon. De oude werkgever startte een rechtszaak en eiste een dwangsom en schadevergoeding wegens overtreding van het concurrentiebeding.
De kapster vond het beding onredelijk en beperkend. Ze stelde dat ze geen andere manier had om in haar levensonderhoud te voorzien en dat klanten haar uit vrije wil volgden.
Juridische kern
De rechter moest afwegen:
- Is het concurrentiebeding geldig en redelijk?
- Is het noodzakelijk ter bescherming van het bedrijfsbelang van de oude werkgever?
- Is de inbreuk op het recht van de werkneemster om te werken proportioneel?
Uitspraak
Het gerechtshof stelde:
- Het concurrentiebeding was geldig overeengekomen, maar
- In dit geval leidde handhaving ervan tot een onaanvaardbare beperking van de vrijheid van arbeid (artikel 7:653 BW).
- De kapster had geen reële andere werkmogelijkheden, was niet schadelijk overgestapt, en klanten volgden haar uit eigen beweging.
- Het belang van de werkneemster woog zwaarder dan dat van de werkgever.
Conclusie: Het hof matigde het concurrentiebeding: de kapster mocht haar salon houden, maar moest een beperkte schadevergoeding betalen.
Waarom is deze zaak interessant?
- Ze laat zien dat concurrentiebedingen niet absoluut zijn — zelfs als ze rechtsgeldig zijn opgesteld.
- De rechter kijkt altijd naar de concrete omstandigheden: wie wordt benadeeld, en in hoeverre?
- De uitspraak onderstreept het evenwicht tussen bedrijfsbescherming en het recht op vrije arbeidskeuze.

