(Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 2019)
Achtergrond
Een accountmanager werkte via een tijdelijk contract bij een handelsbedrijf in verpakkingsmaterialen. In zijn arbeidsovereenkomst stond een non-concurrentie- én relatiebeding: hij mocht na uitdiensttreding een jaar lang niet bij een concurrent werken, en ook geen zaken doen met voormalige klanten.
Na afloop van zijn tijdelijke contract ging hij direct aan de slag bij een ander bedrijf in dezelfde branche, en bediende daar ook een aantal klanten van zijn vorige werkgever.
De oude werkgever stapte naar de rechter. Ze eisten handhaving van het concurrentie- en relatiebeding, en een verbod op zijn nieuwe werkzaamheden, met een dwangsom bij overtreding.
Juridische kern
De vraag was of het concurrentiebeding geldig was opgenomen in een tijdelijk contract — want dat mag volgens de wet alleen onder bijzondere omstandigheden (art. 7:653 lid 2 BW). De rechter moest dus onder andere beoordelen:
- Was er een schriftelijke motivering van het beding, zoals de wet eist bij tijdelijke contracten?
- Was de motivering specifiek en inhoudelijk genoeg?
- Was het beding noodzakelijk om het bedrijfsbelang te beschermen?
Uitspraak
De rechter oordeelde:
- Het non-concurrentiebeding was ongeldig, omdat de werkgever had nagelaten om een concrete schriftelijke motivering op te nemen bij het tijdelijke contract.
De motivering (“in verband met bedrijfsbelang”) was te algemeen en vaag. - Zonder zo’n motivering is het beding nietig bij tijdelijke arbeidsovereenkomsten.
- De werknemer mocht gewoon blijven werken bij zijn nieuwe werkgever, zonder dwangsom of verbod.
Belang van deze uitspraak
- De zaak benadrukt dat bij tijdelijke contracten een concurrentiebeding alleen geldig is met een deugdelijke, schriftelijke motivering.
- Algemene zinnen zoals “in het belang van de onderneming” zijn niet voldoende.
- Werkgevers moeten zorgvuldig en concreet onderbouwen waarom ze iemand willen beperken in de arbeidsmarkt.

